
Jurisprudentie
AQ8695
Datum uitspraak2004-08-26
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/2269 WUBO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/2269 WUBO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering periodieke uitkering op de grond dat zij nimmer werkzaamheden in beroep of bedrijf heeft moeten beëindigen of blijvend moeten verminderen door haar oorlogsinvaliditeit.
Uitspraak
03/2269 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 31 maart 2003, kenmerk JZ/A/2003/189, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift, met een bijlage, is uiteengezet waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 15 juli 2004. Aldaar is eiseres niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. I. Wolfert, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 15 januari 2003 heeft verweerster eiseres ingevolge haar aanvraag van juni 2002 op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en haar de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet toegekend. Een periodieke uitkering is haar toen geweigerd op de grond dat zij nimmer werkzaamheden in beroep of bedrijf heeft moeten beëindigen of blijvend verminderen door haar oorlogsinvaliditeit.
Het door eiseres tegen de weigering van een periodieke uitkering gemaakt bezwaar heeft verweerster bij het nu bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is in het bijzonder overwogen dat de door eiseres naar voren gebrachte werk- beëindiging bij Chiquita in 1980 volgens haar eigen opgave het gevolg was van een, door haar niet gevolgde verhuizing van het bedrijf naar [vestigingsplaats ]. Voorts is overwogen dat niet is gebleken van een relevante vermindering van werkzaamheden in het nadien uitgeoefende beroep van zelfstandig spiritueel counseler.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 7, aanhef en onder a, van de Wet is voor toekenning van een periodieke uitkering, onder meer, vereist dat het burger-oorlogsslachtoffer ten gevolge van zijn voor toepassing van de Wet in aanmerking te nemen invaliditeit gedwongen is geweest zijn werkzaamheden te beëindigen of blijvend te verminderen.
Verweersters standpunt dat deze situatie zich in het geval van eiseres niet heeft voorgedaan is gebaseerd op de eigen opgaven van eiseres - zoals neergelegd in het over haar aanvraag opgemaakte Sociaal Rapport en het rapport van het vervolgens vanwege verweerster door de arts F.A.H. Laurman ingestelde medisch onderzoek van eiseres - alsmede op officiële ontslagbescheiden betreffende haar ontslag in 1980 als secretaresse bij Chiquita.
De Raad acht het standpunt van verweerster op grond van deze gegevens deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. De voorhanden gegevens laten duidelijk zien dat de sluiting van het verkoopkantoor van Chiquita te [vestigingsplaats] heeft geleid, met toestemming van de directeur van het toenmalige Gewestelijk Arbeidsbureau te Schiedam, tot het ontslag van eiseres. De opgaven van eiseres over haar beroep als spiritueel counseler laten slechts zien dat sprake is van een wisselend klantenbestand en dat zij belemmerd is geweest door een “stalkende” cliënt.
In de door eiseres in beroep nog overgelegde verklaring van haar huisarts van 29 mei 2003, onder meer inhoudende dat door het oorlogsverleden de persoonlijkheid van eiseres zodanig is gevormd dat het haar niet goed lukt (steeds al) om zich in het leven staande te houden en dat naar zijn mening eiseres zeker de afgelopen 10 jaar niet in staat is geweest om werk te doen in een loondienstsituatie, werpen op de in dezen te beoordelen situatie niet een ander licht.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond. Het ingestelde beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van L. Karssenberg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) L. Karssenberg.